Ik was laatst op de uitvaart van mijn nicht. Ze werd maar 54 jaar oud en was tien jaar ziek. Ik verloor haar wat uit het oog, maar toch herinner ik me haar altijd lachend, ondanks haar ziek zijn. Op de uitvaart bleek dat het haar lukte, zelfs tot de laatste dagen voor haar overlijden, om positief in het leven te staan. De foto’s die voorbij kwamen lieten duidelijk zien dat ze het leven met haar man en kinderen met volle overgave bleef omarmen. Fijn voor haar en ze was zo ook een grote steun voor iedereen om haar heen.
Ze had dezelfde ziekte als mijn zwager Pieter, die ook een terminale hersentumor kreeg op jonge leeftijd. Hij kon het niet accepteren. Dat laatste levensjaar herinner ik me als een gevecht. Een strijd die hij voerde met zichzelf, maar ook met zijn omgeving. Hij bleef zich tot het einde verzetten tegen zijn dood.
Ik las een stuk in de Volkskrant in de column van huisarts Rinske van de Goor. Ik citeer er een stuk uit:
Heel soms wandelt iemand de spreekkamer binnen en denk je als huisarts direct: foute boel. Ik was nog maar net huisarts en nam waar in een christelijk tuindersdorp. Hij was groenteteler, een grote zwijgzame man. Over twee maanden zou hij met pensioen gaan, hij was 65 en zijn rug en handen waren versleten van een leven lang zwaar werk. Ze keken uit naar de rust, hij en zijn vrouw, en overwogen een caravan te kopen, samen genieten.
Maar nu zaten ze tegenover me, hij en zijn vrouw, ik zag zijn vaalgele huid en had zijn lever gevoeld en wist dat het mis was. Het bleek alvleesklierkanker, in een vergevorderd stadium. Geen behandelopties. Met een levensverwachting van eerder weken dan maanden; de internist had somber gekeken toen hij vroeg of hij de Kerst zou halen en het was al half september.
Een paar keer per week bezocht ik hem en zijn vrouw in hun tuinderswoning. Zij wachtte me dan op en keek me met grote verdrietige ogen aan. Hij lag vanaf dat moment op bed. Hij wilde dan maar dood, moest hij nog een paar maanden liggen wachten en creperen soms, als het toch allemaal geen zin meer had? Hij was woedend. Op God. Op het leven.
Ik vroeg hem of er dingen waren die hij nog wilde doen – met zijn vrouw en dochter en haar gezin een dagje weg, of naar zijn biljartvereniging misschien? – maar hij wilde niks meer en hij wilde ook niemand meer zien, zelfs de jongens van zijn tuinderij niet. Ik vond het vreselijk. Voor hem, maar ook voor zijn vrouw en dochter. Na vier weken depressief en woedend in bed te hebben gelegen, stierf hij.
Als je terminaal ziek bent, dan doe je daar inderdaad niks meer aan. De dokters doen wat ze kunnen en zelf ga je daarin mee. Het is hoe dan ook leren omgaan met die naderende dood.
Bij de uitvaarten van BobbieFinns kom ik af en toe ook mensen tegen die op deze manier zich tot de dood verhouden. Het valt me op hoe fijn het voor de nabestaanden is om dat laatste stuk van het leven samen te vieren en te omarmen. Hoe ellendig de toekomst ook is, toch geven die mensen hun leven, en zo het leven van hun nabestaanden, toch nog kleur. Daar worden vaak de mooiste herinneringen gemaakt. Met misschien wel een dagje uit, nog eens met zijn allen aan tafel of toch nog eens die haring met je kleinzoon eten. Samen lachen, herinneren en vergeven. Het zijn kleine dingen, maar het is wel volop leven. Die dood komt vanzelf.
Dus mocht ik ooit in deze situatie terechtkomen, dan hoop ik dat ik me bij die naderende dood kan neerleggen. Zodat ik daarnaast door kan met leven. Hoe kort dat misschien ook is. Samen met iedereen om me heen. Lekker in het zonnetje. Want als ik er niet meer ben, zijn jullie er nog wel.
Ik weet niet of ik dat kan. Ik weet niet of dat gemakkelijk is. Maar ik ga het wel zo proberen: leven tot het eind.
♥️